Voeder van drachtige zeugen
Optimale vruchtbaarheidspercentages worden tijdens de dracht bereikt door gebalanceerd voer en zorgvuldige aandacht voor de voedingsbehoeften van de zeug in het kader van onderhoud, embryologische ontwikkeling en groei van de uiers. Het belangrijkste doel tijdens de drachtperiode is het zorgen voor een succesvolle innesteling van het embryo en ontwikkeling van de worp, om de lichamelijke conditie van de zeug na een eerdere worp te herstellen en in totaal de zeug fit en gezond te laten zijn.
Productiedoelen
- Succesvolle contraceptie en innesteling
- Optimale groei van de baarmoeder en maternale groei
- Het bereiken van een ideale lichaamsconditie voor de lactatieperiode
Lichaamsconditie & gewicht
Zeugen met een goede conditie zullen tijdens de lactatieperiode in het algemeen 5-20% van hun lichaamsgewicht verliezen. Tijdens de dekking en in een vroeg stadium van de dracht is het essentieel om te richten op het herstellen van de lichaamsconditie en te zorgen voor een positieve energiebalans voor een succesvolle conceptie en innesteling.
De zeug blijft groeien tot de 4e of 5e pariteit. Dit betekent dat het normaal is dat de zeug zwaarder wordt tussen de pariteiten. Maar de gewichtstoename gaat wel steeds langzamer naarmate de zeugen ouder worden, tot het lichaam volledig ontwikkeld is. Dat is de reden waarom een deel van de eiwitten, en mindere mateenergie in het voer zowel de natuurlijke lichamelijke ontwikkeling als de groei van de worp en uiers moet ondersteunen. Als de zeug volgroeid is, zal de energietoevoer wisselen naar het onderhoud van het lichaam evenals naar de groei van de worp en uiers.
Totale gewichtsontwikkeling voor zeugen.
Pariteitsnummer | Bij inseminatie, kg | Bij het werpen, kg | Gemiddelde gewichtstoename, kg |
---|---|---|---|
1 | 150 | 190 | |
2 | 160 | 205 | 30 |
3 | 180 | 225 | 25 |
4 | 200 | 240 | 15 |
5 | 220 | 260 | 10 |
6 | 240 | 280 |
* inclusief het toomgewicht
Lichaamsconditiescore
Het behouden van een ideale lichaamsconditie tijdens de gehele productiecyclus zal een lange levensduur ondersteunen, evenals de productie gedurende het gehele leven. In het geval van een groot gewichtsverlies in de kraamstal, dient zo snel mogelijk gericht te worden op compensatie om de conceptiesnelheid te verhogen en het aantal niet-productieve dagen (NPD) te optimaliseren.
Het doel is om zo veel mogelijk zeugen te hebben met een gemiddelde lichaamsconditie met een rugspekdikte van 14-17 mm.
* meet het rugspekbij werpen van punt naar punt P2.
Voer voor alle zeugen een evaluatie van de lichaamsconditie uit, minimaal vier keer tijdens de productiecyclus:
1) | Op het moment van spenen of dekken: Deze evaluatie bepaald welke voercurve iedere zeug moet volgen tijdens de eerste periode van de dracht. |
2 | Rond 30 dagen dracht: Bij deze evaluatie kunnen zoveel mogelijk zeugen teruggezet worden naar de normale voercurve om voerkosten te besaren, en het voorkomen dat te zeugen juist te dik worden. |
3) | Deze evaluatie geeft een indicatie of de voercurven goed zijn. Ook de overgebleven dunne zeugen kunnen opnieuw bekeken worden en wanneer mogelijk overgezet worden naar de normale voercurve tot afbiggen. |
4 | Net voor het afbiggen: Deze evaluatie geeft een indicatie over de gekozen voerstrategie. Op dit moment kan ook bepaald worden of er extra maatregelen nodig zijn voor de zeug in de kraamstal om de lichaamsconditie optimaal te houden. |
Voor de evaluatie van de lichaamsconditie kunnen verschillende methodes worden gebruikt. Gebruik altijd een combinatie van deze methodes voor het bepalen van de lichaamsconditie. Op alleen een visuele evaluatie als enige methode kan nooit worden vertrouwd.
- Visuele evaluatie – gewoon elke zeug afzonderlijk bekijken
- Palpatie – de handen gebruiken om het lichaam te controleren
- Meten van de rugspekdikte.
Voedermethode
Het voeren van drachtige zeugen op basis van hun individuele behoeften. Als groepsvoederen voor zeugen de enige mogelijkheid is, is het essentieel om aandacht te geven aan:
- Gelijkheid resp. uniformiteit van de groepen: groepeer de zeugen op basis van hun lichaamsconditie
- Behoud van lichaamsconditie: zorg ervoor dat de groepen homogeen blijven
- Dunne zeugen apart van de groep stallen: in een ideale situatie in afzonderlijke stallen
Vereisten aan voedingsstoffen
De elementaire voedingsbehoeften voor DanBred-zeugen worden onderstaand beschreven. De behoeften of vereisten zijn gebaseerd op productie in een gemiddeld klimaat, aanpassingen voor het betreffende klimaat kunnen noodzakelijk zijn.
Energie, per kg voeder | |
---|---|
MJ ME/kg voeder | 12.5 |
MJ NE/kg voeder | 9.4 |
Deense voedereenheden (VE) zeug/kg | 1.02 |
* Relatie tussen MJ ME/MJ NE is afhankelijk van de grondstoffen. | |
Basis voedingsstoffen, verteerbaar per kg | |
SID eiwit. min. g/kg | 95 |
Lysine, SID g/kg | 4.2 |
Verteerbaar fosfor g/kg | 2.1 |
Calcium, g/kg (bei 0 FTU fytase) | 7.1 |
De hoeveelheid mineralen en vitaminen dient voldoende te zijn om voor een normale botgroei en algemene gezondheid te zorgen. Oplosbare evenals niet-oplosbare vezels dienen toegevoegd te worden om een goede darmgezondheid te behouden.
De volledige voedingstabellen kunnen hier worden gevonden.
Voederstrategie
Het geven van aandacht aan het voederen in de eerste 4 weken na inseminatie zal de worpgrootte optimaliseren.Het is belangrijk dat wanneer we spreken over het aanpassen van de voercurve dat dit geleidelijk gebeurt. Blijf de zeug goed in de gaten houden en pas de hoeveelheid in stapjes aan, verspreidt over 3 tot 5 dagen zodat de zeug blijft eten.
Richtlijn voor voedercurves voor zeugen tijdens de dracht (kg per dag)1 | ||||
---|---|---|---|---|
Dagen na het dekken | Dagen na het dekken Richtlijn voor het voerniveau gebaseerd op de lichaamsconditiescore en de rugspekdikte op het moment van het spenen en dekken | |||
Mager < 12 mm | Gemiddeld 12-14 mm | Vet >14 mm | Gelten | |
1-28 | 4.3 | 2.9 | 2.4 | 2.2 – 2.4 |
29-84 | 4.3 | 2.4 | 2.3 | 2.4 – 2.6 |
85-115 | 3.9 | 3.4 | 3.4 | 3.3 |
116-117*,** | 3.0 | 3.0 | 3.0 | 3.0 |
1 Daily feed allowances are based on a diet with an energy density of 9.4 MJ NE/12.5 MJ ME/1.05 EW with a content of around 4.12g SID lysine per kg feed.
*In general 3,4 kg of feed should be provided until farrowing, and a decrease to 3,0 kg at day 116 should be used only if the prevalence of MMA is too high.
**De hoeveelheid voer op dag 116-117 moet niet verminderd worden voor zeugen ouder dan 2e worps. Het voeren van 3.4-3.8 kg per dag heeft aangetoond dat er minder doodgeboren biggen geboren worden.
*** Een dunne zeug kun je op de normale voercurve zetten zodra de lichaamsconditie hersteld is, anders heb je kans dat de zeug te dik wordt.
Gedurende de eerste 4 weken na inseminatie dient het voerniveau voor zeugen 2,4 tot 4,3 kg per dag te zijn, afhankelijk van de lichaamsconditie. Deze periode is ideaal voor het opslaan van rugspek bij zeugen die dun waren bij spenen. Daarom moeten deze zeugen worden gevoerd met een hoge voerdingcurve. Kleine gelten dienen 2,2 kg voer per dag te krijgen en zware gelten ongeveer 2,4 kg per dag. Onderzoeken hebben aangetoond dat het ad libitum voeren van gelten tijdens deze fase moet worden voorkomen. Tijdens deze eerste periode na inseminatie dient nauwkeurige aandacht aan het voeren gegeven te worden, omdat het de worpgrootte kan optimaliseren dankzij een betere innesteling van de biggen en initiële groei van het embryo.
Tijdens de tweede fase van de dracht (28-84 dagen) is het ook mogelijk om eerder verloren lichaamsconditie te herstellen. Het voerniveau dient afgestemd te worden op de huidige lichaamsconditie.
Tijdens de laatste fases van de dracht dient de voedercurve aangepast te worden aan het optimale gewicht tijdens de worp. Voor normale en iets vette zeugen zal een verhoging van het voerniveau tot 3,4 kg per dag tijdens de laatste 3-4 weken van de dracht bijdragen aan een betere ontwikkeling en groei van de biggen. Als er op dit moment nog steeds dunne zeugen zijn moeten er aanpassingen worden gedaan om de lichaamsconditie weer optimaal te krijgen, hiervoor kunnen voercurven worden herzien. Dunne zeugen moeten eerder in de dracht worden gezien, op dit moment moet het aantal dunne zeugen minimaal zijn. In unieke omstandigheden kunnen zeugen in deze fase alsnog te dun zijn. Geef deze zeugen extra voer, net onder de 4 kg voer per dag.
Voor gelten en 2e pariteits zeugen, is het aan te raden om net voor het afbiggen de voerhoeveelheid te verlagen. Dit zorgt voor meer ruimte in het geboortekanaal van de zeug, wat helpt bij beter afbiggen. Pas het energieniveau in het voer aan zodat de zeugen extra energie binnenkrijgen voor tijdens het afbiggen. Maar voor zeugen ouder dan 2e worps heeft recent onderzoek aangetoond dat de voercurve behouden op 3.4-3.8 kg per dag een positief effect heeft op het afbiggen waarbij minder menselijke hulp nodig is.
Omgevingsfactoren
De omgeving, zoals temperatuur, vochtigheid en luchtsnelheid binnen de stal kunnen van invloed zijn op het voerverbruik.
Lage binnentemperaturen verhogen de energiebehoeften van zeugen, dit is met name van belang om rekening mee te houden bij het voeren van magere of dunne zeugen.
De optimale temperatuur voor drachtige zeugen is 20 °C. Elke verlaging van 5 °C, lager dan 20 °C vereist 0,2 kg meer voer per dag.
We weten dat hoge temperaturen de voeropname verminderd. Het kan helpen om ’s nachts te voeren en de energiebron aan te passen voor optimale opname, hierdoor kan de zeug zo snel mogelijk bijkomen na het werpen.
Het bovenstaande benadrukt dat een individuele beoordeling van de conditie van de zeug en de daaropvolgende aanpassing van de hoeveelheid voeder van het grootste belang is voor het realiseren van de best mogelijke resultaten in de kraamstal.